De Immentuin

Blaricum

Habitat

Habitat is een veelomvattend begrip. Zowel de woning zelf als het gehele woongebied, inclusief de dracht, rekenen wij daar toe. Hoewel Blaricum zich graag tooit met het aureool van ‘boerendorp’ staan onze bijen niet bloot aan de gevaren van een echte agrarische omgeving. De fruitbomen in de tuinen van de woonboerderijen en elders in het dorp tezamen met de bloeiende struiken en tuinplanten vormen een rijke nectar bron. Lindebomen staan door het hele dorp verspreid en de omliggende heidevelden kunnen een prachtige nazomer dracht vormen, al is het niet elk jaar feest!

Is er mooier dan het natuurlijke ronde vlieggat ?  

Niet alleen de geografische locatie maar ook de specifieke plaats van korf of kast op zich en ten opzichte van elkaar telt mee in het ‘bijenwelzijn’. Los hiervan is, in de visie van de Immentuin, de huisvesting zelf héél belangrijk. Belangrijker dan de imker zich wellicht realiseert is deze keuze in hoge mate bepalend voor het welzijn van de bij.

Ondertussen doen wij ons best om de bijen het klimaat in onze toplatten kasten verder te laten stabiliseren en de mogelijkheden voor symbiose met andere organismen te vergroten. Zo zijn in 2018 alle kasten aan de onderzijde geheel gesloten (dikke bodem). Voorjaar 2019 is ook het wasdoek op de latten vervangen door een in propolis gedrenkt natuurlinnen doek, afgedekt door een, naar voorbeeld van Torben Schiffer ontworpen, damp doorlatend deksel (eco-deksel) om condensvorming in de kast te verhinderen en de relatieve vochtigheid op of onder de 70% te houden. Deze aanpassingen zijn heel effectief gebleken.  Samen met het gebruik van één rond vlieggat aan de onderzijde van de kast, hebben zij een voor de bijen  beter beheersbaar binnenklimaat van hun ‘woning’ opgeleverd.

winterrust (01-’21) foto: Tine Tesselaar

De resultaten  van deze bij-vriendelijke ingrepen in hun huisvesting vertaalde zich begin 2020 in een 100% goede uitwintering waarbij de volken gedurende hun winterseizoen slechts enkele kilo’s van hun honingvoorraad bleken te hebben verbruikt. De verbeterde beheersing van de geur/nestwarmte en vochtigheid zijn voor die resultaten  naar onze mening doorslaggevend geweest.

Bij het hier genoemde lage honingverbruik moet niet alleen de zachte winter van 2019/20 in aanmerking genomen worden maar ook en misschien wel vooral  dat de volken  kleiner zijn dan gangbaar gebruikelijk is. Een interessante hypothese  om de komende jaren de volken op te vergelijken.

Omgeving en huisvesting.  

Zoals er verschillen zijn  tussen de bijen in Groningen en Limburg, zo  zijn ook onze Gooise huis tuin en keuken honingbijen gevormd door hun lokale omgeving. Niet dat je direct verschillen in hun uiterlijk ziet, maar in wezen is de verbinding met hun biotoop een belangrijk gegeven dat uiteindelijk medebepalend is voor de verscheidenheid in de morfologie van ondersoorten; zoals dit ook geldt voor andere bijensoorten en insecten. Dat is ook de reden dat we in principe niet met onze bijen reizen.

Op de beperkte schaal van ons land is dit in wezen  het zelfde fenomeen dat wordt geïllustreerd met het bekende verhaal van de bijen die uit zuid Italie werden overgebracht naar Finland. Zij overleefden deze klimaatverandering niet.

In het warme en dorre klimaat van Zuid-Italië houden de bijen een zomerrust. Na de zomer zorgt de regenval aan het begin van de herfst dat de natuur als het ware een tweede voorjaar beleeft. Feest voor de bijen die, wederom actief, vrolijk de winter tegemoet gaan. Incidentele koude laat ze dan nog wel eens enkele dagen binnen blijven, maar hun winterse wereld is toch een heel andere dan in het Noorden, bij ons. En in extremis in het koude Finland. Niet voor niets is op onze breedte de Apis Mellifera Mellifera, de zwarte bij, als de oorspronkelijke ondersoort geëvolueerd. In Italië is dit de Apis Mellifera Ligustica, de gele bij.

De korte zomer met z’n  lange dagen in het Noorden en de daaraan aangepaste plantengroei kan de imker in Zweden in korte tijd bijvoorbeeld een geweldige honingoogst van de wilde frambozen en de bosbessen opleveren. Albert Muller illustreert dit in zijn cursussen door te vertellen hoe bij hem aan de IJssel in Nybroek de wilg op 18 Maart bloeit en in Groningen pas twee weken later, terwijl dit in Noord Brabant makkelijk twee weken eerder kan zijn. De voorjaars ontwikkeling van de volken verschilt navenant.

Niet alleen de locatie, ook de korf of kast speelt een rol. Mijn uiteindelijke keuze voor kleinere kasten was een heel bewuste. Uit veel publicaties bleek dat kleinere volken makkelijker met hun varroabelasting omgingen. De zelf ontworpen en gebouwde  toplattenkasten hebben  laten zien dat de hierin gehuisveste volken uiteindelijk goed gedijen. Wat na enkele jaren wel opvalt is dat ze de binnen ruimte, die ik dan verklein met een eind-schot, niet altijd geheel benutten. Aan de toplatten bouwen de bijen naar eigen inzicht hun raat. Op één en dezelfde raat kan de richting van de cellen grote verschillen vertonen. Ook de afmeting van de werkster-cellen varieert en kan door de bijen worden teruggebracht tot 5,0 en soms wel 4,9 mm. Darrenraat heb ik nooit weggesneden. Het gevolg is dat nu aan de buitenranden van de raten darrenraat wordt gebouwd, maar niet meer in zulke grote hoeveelheden als vroeger. De grote waarde van natuurbouw t.o.v. kunstraat blijkt ook hier weer. De bijen zijn volledig vrij in hun raatbouw. Een belangrijke stress-factor wordt daarmee weggenomen. Voor de imker speelt de vraag van de celgrootte geheel niet meer. De bijen hebben ook dit ‘probleem’ voor hem opgelost. Ook gaven de bijen aan dat de hartafstand van de latten die ik al tot 34 mm. had teruggebracht nog te groot te vinden. Als ik met een ander oog naar de korven van Hans had gekeken had me dat niet verrast.

Voor meer over de huisvesting: kijk op de pagina ‘Gooische TBH’.